Retro: Rijke Alpine-racehistorie in het museum in Le Mans
Renault-Deutsch Barquette 4CV uit 1953, waarmee Alpine-oprichter Jean Rédélé deelnam aan de 24 Uur van Le Mans, geflankeerd door een Alpine A110 uit 1964
Over Le Mans kun je boeken vol schrijven, wat velen dan ook al hebben gedaan en ook in de toekomst nog zullen doen. Voor een blik op de historie van de race is een bezoek aan het museum bij de hoofdingang van het circuit altijd de moeite waard en natuurlijk was AUTOSPORT.NL daar ook dit jaar weer te vinden. Vroeg in de week, want tijdens het raceweekeinde liep de wachttijd soms op tot bijna een uur, zo hoorden we. Na de overweldigende expositie rondom het eeuwfeest van vorig jaar was het ditmaal de racehistorie van Alpine waaraan een speciale thematentoonstelling gewijd was. We legden de geëxposeerde auto's vast.
Tekst: René de Boer (X: @renedeboer)
Foto's: Rebocar/R. de Boer
Een oude LMP1-Oreca, die later een Rebellion werd en vervolgens als Alpine A480, voorzien van Gibson-motor, in 2021 deelnam aan de hypercar-klasse. Ondanks het bedaagde ontwerp werden Nicolas Lapierre, André Negrão en Matthieu Vaxivière toch heel verdiendstelijk derde met deze auto. Een jaar later zat er na een hele reeks problemen, met name met de koppeling, niet meer in dan de 23e plaats.
De in 1962 gepresenteerde A110 is waarschijnlijk tot op de dag van vandaag de meest tot de verbeelding sprekende Alpine en vormde ook de onmiskenbare inspiratiebron voor de huidige A110. De auto was met name goed in rally's en bergklims, met overwinningen in de Rallye Monte Carlo, Tour de Corse en de Rallye du Mont Blanc. In 1968 stonden er twee A110's van privéteams aan de start in Le Mans (Jacques Bourdon/Maurice Nussbaumer namens de Ecurie Léopard en Bernhard Collomb/Jean-François Laccarreau in de auto van Collomb) en haalden weliswaar de finish, maar werden wegens een te laag aantal afgelegde ronden niet geklasseerd.
De Alpine M63 was in 1963 de eerste auto die door oprichter Jean Rédélé speciaal voor de racerij ontwikkeld was. Rédélé kreeg de beschikking over de door Amédée Gordini nieuw gebouwde viercilindermotor met dubbele bovenliggende nokkenas. Het chassis en de voorruit stamden van de A110, maar de aerodynamische carrisserie was een ontwerp van Marcel Hubert, een aerodynamisch ingenieur. Na de premiere in de 1000 Kilometer van de Nürburgring, die gelijk resulteerde in een klassezege, liep de deelname in Le Mans uit op een teleurstelling, want alle drie de ingeschreven M63's vielen uit, één in het voorlaatste uur. Het jaar erna zou het evolutiemodel, de M64, in ieder geval de klasse winnen.
De Zwitserse tak van olieconcern Elf schreef in 1975 deze A441 C in voor de 24 Uur van Le Mans, waarmee Alpine na vijf jaar afwezigheid terugkeerde in het evenement. De bezetting bestond uit een volledige dames-equipe met Marie-Claude Beaumont, die er sinds 1971 ieder jaar bij was, en Lella Lombardi, die voor het eerst aan de start stond. De negende plek op de grid was een prima uitgangspositie, maar het team viel al snel uit.
In de vorm van de A210 stond Alpine in 1966 met maar liefst zes auto's op de grid in Le Mans. Achter de grootmachten Ford, Porsche en Ferrari was de negende plaats algemeen van Henri Grandsire en Leo Cella, die de 1,3-literklasse wonnen, een alleszins respectabel resultaat. De A210 van de Ecurie Savin-Calberson eindigde als negende, twee overige fabrieks-Alpines werden als twaalfde en 13e geklasseerd. Het fabrieksteam bezette tevens de eerste drie plaatsen in het klassement van de "Indice de redement énergétique". De getoonde auto reed maar liefst drie maal in Le Mans, in 1967, 1968 en 1969.
"Dans son jus" is de Franse uitdrukking voor niet-gerestaureerde klassiekers. Die uitdrukking is zeker van toepassing op deze Alpine A110 GT4 M64 uit 1965, waarmee Jacques Cheinisse en Jean-Pierre Hanrioud deelnamen aan de race. Vanaf de 44e startplaats klommen ze gestaag op en reden zelfs een tijdlang op de 17e positie, maar drie uur voor het einde viel de auto uit met een defecte koppeling.
Vanaf 1976 was Renault met de Renault-Alpine A422 actief in Le Mans. De eerste twee jaar lieten een gestage ontwikkeling zien, in 1978 was de overwinning in Le Mans het doel, voordat Renault alle aandacht zou richten op de Formule 1. Er werden verschillende uitvoeringen van het prototype 442 gebouwd, waarbij deze versie, de 442 B, in handen van Didier Pironi en Jean-Pierre Jaussaud nagenoeg de hele race aan de leiding reed. De half-gesloten cockpit betekende een snelheidsvoordeel van zo'n 8 km/u op de Hunaudières. Inderdaad werd de overwinning een feit, voor het eerst sinds Gijs van Lennep en Helmut Marko in 1971 werd in dat jaar ook weer een afstand van meer dan 5.000 kilometer afgelegd.
De in 1967 geïntroduceerde A220 had aanvankelijk het probleem dat er met zijn aerodynamische vorm te weinig neerwaartse druk was, waardoor de auto in 1967 op de Nürburgring de lucht in ging. Een aangepaste achterpartij met staartvinnen en een spoiler, bijgenaamd "kam", moest de problemen verhelpen. In 1968 bereikte de A220 in handen van André de Cortanze en Jean Vinatier de achtste plaats in de race in Le Mans, die vanwege de studentenprotesten dat jaar werd uitgesteld naar de maand september.
Na een afwezigheid sinds 1978 keerde Alpine in 2013 in de LMP2-categorie terug naar Le Mans met het Franse team Signatech van Philippe Sinault. In 2016 werd de klassezege behaald, een feit dat het team in 2018 en 2019 herhaalde.
Showmodel van de A424, waarmee Alpine sinds dit jaar deelneemt aan de hypercar-klasse, de hoogste categorie in het FIA WEC. De eerste 4 in de naam is een verwijzing naar de succesvolle 442B, de winnaar in 1978, 24 staat voor 24 Uur. Zoals we inmiddels weten was de deelname in Le Mans niet erg succesvol: vanwege motorproblemen waren beide auto's al na zes uur uit de race. Maar ook bij Alpine is bekend dat succes in Le Mans vaak een zaak is van lange adem...