In Memoriam Parnelli Jones
Gisteren overleed op 90-jarige leeftijd in zijn woonplaats Torrence, Californië oud Indycar-coureur Parnelli Jones. Maar Jones was meer dan dat. Een echte Amerikaanse racelegende en één van de meest veelzijdige coureurs die men in de VS gekend heeft. Op de circuits of op het onverharde. Parnelli Jones ging overal bloedhard.
Niet zijn overwinningen maakten Parnelli Jones wereldberoemd. Maar zijn optreden met de STP Gasturbine op de Speedway in 1967. Een goedkoop onderdeeltje van slechts een paar dollar voorkwam een historische zege. Maar de herinnering aan dit revolutionaire optreden blijft voor eeuwig.
Tekst: Willem J. Staat
Foto’s: Indycar, archief Willem J. Staat, Ford Racing
In Memoriam Parnelli Jones
Jones was één van de meest veelzijdige coureurs uit de (Amerikaanse) autosport en werd hoog gewaardeerd door al zijn concurrenten, waaronder een groot aantal uit Europa. Jones nam slechts zevenmaal aan de Indy 500 deel maar het maakte hem wel onsterfelijk. Op twee edities na leidde hij een totaal van 492 ronden. In de geschiedenis van de Indy 500 nog steeds het hoogste aantal overigens. En bij de enige twee deelnames, die hij niet leidde, in 1965 en 1966 reed hij vele ronden op de tweede plek. In 1965 eindigde hij als tweede achter Jim Clark en werd in 1966 door mechanische problemen gestopt.
Jones werd op 12 augustus 1933 in Texarkana, Arkansas als Rufus Parnell Jones geboren en is tot nu steeds nog de enige coureur die de Indy 500 over 400 mijl aan de leiding heeft gelegen. De eerste kwam toen hij in 1963 de wedstrijd op zijn naam schreef en de tweede toen hij in 1967 met zijn door Andy Granatelli ingeschreven STP turbine-aangedreven auto 171 van de eerste 196 ronden had geleid. In de zeven edities waaraan Jones deelnam startte hij in geen van “zeven” Indy 500’s lager dan zesde. In 1968 trok hij zich op 34-jarige leeftijd terug uit de Indycarseries maar zeker niet uit de autosport. Want wie herinnert zich niet de fantastische TransAm successen van Jones met de Ford Mustang in 1970?
Nadat Jones in Indycar was gestopt stelde hij samen met zijn businesspartner Vel Miletich. zijn eigen team samen dat met Al Unser onder leiding van George Bignotti zowel de Indy 500 in 1970 als in 1971 wist te winnen. Tevens won deze combinatie in 1970 ook het USAC kampioenschap, gevolgd door twee achtereenvolgende titels met voormalig motorcoureur Joe Leonard.
Parnelli Jones kreeg van Colin Chapman gigantisch aanbod om in de Formule 1 te rijden. Hij weigerde en bleef liever in Indycar maar was in 1974 met de VPJ 4 F1 auto bij de F1 betrokken. Mario Andretti kwam met deze auto in 1974 en 1975 in actie. Tijdens de Historische GP 2016 was deze fraaie bolide in handen van John McKenna op Zandvoort te zien. Een uniek stuk autosport historie.
Vel’s Parnell Jones waagde zich kortstondig in de Formule 1. Eind 1974 nam men aan de Canadese en Amerikaanse Grand Prix wedstrijden met Mario Andretti deel. In 1975 nam men met Mario zelfs aan alle F1 wedstrijden deel. Het doek viel na de GP van Long Beach 1976 toen er vanwege een gebrek aan sponsoring het doek viel. Het leidde tot de overstap van Mario Andretti naar Lotus.
In dezelfde periode nam het team met Andretti en Unser zowel aan het Amerikaanse SCCA F5000 kampioenschap als aan de USAC Dirt Car series(later Silver Crown) series deel. Beide coureurs eindigden constant in de Top 3 van deze nogal sterk constaterende autosportvormen.Jones werd naar een plaatselijke rechter vernoemd, Rufus Parnell, waarvoor zijn moeder behoorlijk veel respect had. Het gezin verhuisde van Arkansas naar Fallbrook in Californië toen Jones twee jaar oud was. Op zevenjarige leeftijd vervolgens naar Torrence in Californië.
Op 17-jarige leeftijd had Jones tijdens het racen met oude auto’s in Californië wel een alias nodig om te voorkomen dat hij niet de wettelijke minimum leeftijd had die voor deelname vereist werd. Een schoolvriend, Billy Calder, kwam met een briljant idee om het probleem op te lossen. Op school was er een meisje dat Nellie heette en Calder plaagde Jones met het feit dat ze hem leuk vond. Calder was op de hoogte van het feit dat de tweede naam van Jones Parnell was en noemde hem “Parnellie” Deze naam werd ook op de deur van de enigszins rammelende auto geschilderd. De rest is geschiedenis. Daarbij is de “e” op een gegeven moment onderweg weggevallen.
Met de No 98 op de eerste startrij in 1962. Toen nog met de vooringeplaatste motoren bij de Roadsters ofwel de Dinosaurussen van de autosport.
In 1960 brak Jones door in de USAC series en sloot zich aan bij zijn vriend en reizende partner Jim Hurtubise(die overigens tot het einde van zijn carriere in de Indy roadsters bleef geloven). Offenhauser motoren waren toen de maatstaf terwijl Jones en zijn partner van de veel goedkopere Chevrolet stockblock motoren gebruik maakten. In zijn eerste seizoen kreeg Jones voor de Indy 500 auto’s aangeboden maar verkoos ervoor om aan de zijlijn te blijven en toe te kijken hoe zijn vriend Jim Hurtubise het kwalificatiebaanrecord verpulverde en tot Rookie of the Year werd uitgeroepen.Jones besloot om zijn debuut in het kampioenschap pas na de Indy 500 te maken en om in het daaropvolgende jaar een volledig seizoen te voltooien. Het pakte beter uit dan verwacht.
Tegen de tijd dat Jones in 1960 met een Quinn Epperly bijna de Milwaukee 200 mijl won was hij eigenlijk al gezegend met de racepauze in zijn leven. Voor bandenfabrikant Firestone legde hij honderden kilometers op de Indianapolis Motor Speedway af. Zelfs nog voordat hij de “rookie-test” op de Speedway had afgelegd. Alles leek erop gericht dat Jones met deze zelfde auto zou uitkomen totdat Tony Bettenhausen nogal enthousiast was over deze auto en eigenaar Lindsey Hopkins hem ervan overtuigde om deze bolide te kopen. Jones zat niet lang zonder zitje.
In dan in 1963 de enige Indy 500 overwinning en die was eigenlijk niet onomstreden.....